(Uit: Trilogie Veenhuizen: “De Geheimen van BajesDorp” Veenhuizen 1818-2018. Foto: Katholieke Kerk
Aan het eind van de 14e eeuw was er al sprake van een katholieke gemeenschap in Veenhuizen. Die viel na 1559 onder het Bisdom Groningen. Veenhuizen had nog geen katholieke kerk, maar een kapel. Toen de godsdienststrijd uitbrak als gevolg van Maarten Luther’s hervorming, werd er strijd geleverd en de stad Groningen werd in 1594 veroverd op de Spanjaarden. De Bisschop vluchtte alsook de pastoor van Norg en de kapelaan van Veenhuizen.
Toen Philip de Tweede verdwenen was, werd de kapel afgebroken en met de stenen werd in Norg een woning neergezet voor de hervormde predikant. Er waren in die tijd geen katholieken meer in Veenhuizen.
Katholieke bedelaars gedetineerd
Het heeft tot 1823 geduurd, eer er katholieken in Veenhuizen werden toegelaten. De Maatschappij van Weldadigheid zorgde ervoor dat ook katholieken in de gestichten konden worden ‘verpleegd’. Die moesten het aanvankelijk doen met de pastoor uit Frederiksoord. Die afstand was, gezien de gebrekkige middelen van vervoer, nauwelijks te overbruggen voor de arme man.
In 1826 werd met de bouw van de Rooms Katholieke kerk met 270 zitplaatsen begonnen. Veel gevangenen gaven op dat ze Katholiek waren, omdat ze dan meer vrije dagen hadden dan de Hervormden en Gereformeerden. Mede daarom werd de toestroom van katholieke bedelaars en alcoholisten zo groot (1036 op dat moment), dat deze katholieke kerk te klein werd.
Naast de pastorie werd ook een kerkhof ingericht. Dat bleek al snel een misrekening, want de grond was veel te nat voor een kerkhof. Na vijf jaar en ca. 200 begrafenissen werd het afgekeurd. Het kerkhof werd een wandelbos.
Ook vrouwelijke bedelaars opgepakt
In Nederland werden tot 1886 ook vrouwelijke bedelaars opgepakt en naar Veenhuizen verbannen. Toen waren er in Veenhuizen nog ca. 1800 vrouwelijke verpleegden. Dat was vragen om moeilijkheden.
Ze verbleven daar weliswaar gescheiden van de mannelijke bedelaars, maar het gaf de bewaking de nodige zorgen om ze van de mannen gescheiden te houden. Het bloed kroop waar het niet gaan kon en vooral de dominee en de pastoor spraken er schande van: ”Het lijkt hier wel op Sodom en Gomorra! Dit onzedelijke gedrag moet nodig stoppen, het is zondig!”. Ze vroegen beiden om een snelle oplossing.
De pastoors die vooral letten op de geestelijke gezondheid van hun ‘onderdanen’ rapporteerden al vroeg (rond 1850), dat er veel mis was met de zedelijkheid inVeenhuizen. Er zaten toen veel “bedorven criminele” weeskinderen. Ze leefden tot hun 20e levensjaar samen in dezelfde zalen als de “onbedorven” kinderen en stonden onder leiding van jonge mannelijke vrijgezellen. Dit liep op seksueel gebied gigantisch uit de hand. Een bijkomende factor was dat er in die tijd steeds te weinig bewakers waren en voor een groot deel ongeschikt.
Op de boerderijen werkten de meiden samen met de stalknechten en ze woonden daar ook samen. Ze verkochten zelfs kleding, waardoor ze over geld konden beschikken en plannen konden maken om Veenhuizen te ontvluchten. Geen wonder dat die periode bekend stond om het grote aantal ontvluchtingen. Daarbij kwam nog dat er door de verpleegden en hun bewakers stevig werd gedronken terwijl de drank veelal zelf gemaakt werd b.v. uit gistend fruit en aardappelen. Omdat er te weinig bewakers waren, werd zelfs een bepaalde verpleegde als bewaker aangesteld. Hij moest de mannen van de vrouwen scheiden, maar voor een flinke pruim tabak kneep hij een oog dicht….
Groei van de Katholieke Parochie
Geen wonder dat ook dit leidde tot veel “ongewenste vrijerijen” en “groei van de parochie van binnen uit!!”
Pastoor Schutte had daar grote moeite mee en klaagde steen en been over deze toestanden. Door zijn rapportage werden de regels in de gestichten aangescherpt en voor een deel totaal veranderd of aangepast.
Veenhuizen werd in 1888 Rijkswerkinrichting voor mannen. In dat jaar werden de vrouwen overgebracht naar Breda, Gorinchem en Leiden. In 1893 werd de Katholiek Kerk in gebruik genomen.