Geplaatst op Geef een reactie

“Sprietje” en de Softenon Psychopaat (1)

Al meer dan twintig jaar is hij “uit het werk” en nog steeds zit hij vol herinneringen aan de tijd dat hij bewaker was in de gevangenis Esserheem in Veenhuizen. In zijn moedertaal, het Stadsfries, geeft hij een duidelijk beeld van hoe het er in de gevangenis van BajesDorp toeging in de jaren ’60 en daarna. Toentertijd was hij nog gebonden aan zijn eed op geheimhouding, maar nu kan Jan Sprietman vrijuit vertellen over zijn tijd als bewaker binnen de gevangenis van Veenhuizen in de jaren ’60 tm ’95. Zo op het oog schat je hem niet in als het prototype van een stoere cipier, die zijn mannetje staat tegenover zware criminelen, maar daar verkijk je je op. Jan is weliswaar klein van stuk, maar dat compenseert hij duidelijk met zijn ogen, zijn mond en een goed inlevingsvermogen. Dat hij die eigenschappen goed kon gebruiken blijkt wel uit een aantal situaties, waarbij hij handelend moest optreden tegenover de meest onberekenbare criminelen. Hij had veel zware misdadigers en lang gestrafte kopstukken uit de onderwereld onder zijn hoede. Omdat hij klein van stuk was, werd hij vaak “Sprietje” genoemd door de gevangenen. Hij is al meer dan twintig jaar gepensioneerd, als hij mij durft te vertellen wat hij allemaal heeft meegemaakt in de bajes:
“Ik herinner me bijvoorbeeld die onberekenbare gevangene Nosch nog als de dag van gisteren. Hij was een gevaarlijke psychopaat. Die had niet alleen een lange gevangenisstraf maar ook ook tbs erbij. Hij zou voorlopig niet vrij komen.
Het was een boom van een vent met een Softenon armpje. Beresterk dat hij was! Dat armpje stelde niks voor. Daar kon hij niks mee, maar die andere arm was als die van een beer, daar maaide hij alles en iedereen mee aan de kant, als hij kwaad werd.
Als hij het ergens niet mee eens was, kon je maar beter uit zijn buurt blijven en dat wisten ook zijn lotgenoten. Ze hadden stuk voor stuk ontzag voor hem. Hij was wel twee koppen groter dan ik, maar ook al ben ik maar klein, ik had geen angst voor dit soort mannen. Ik moest het niet van mijn spieren hebben, maar mijn mond zat op de goede plaats en met mijn ogen kon ik ze meestal wel sturen. Maar eerst even wat wat anders,” zegt Jan.
Hij gaat er even voor zitten en vervolgt: “Ondanks streng toezicht werden tijdens bezoekuren allerlei verboden waren mee naar binnen gesmokkeld. Vooral de koppelbazen waren er handig in om een bewaker even af te leiden. Ze namen van alles mee naar binnen en verstopten het voor ons. Wij hadden toen nog geen metaaldetectors, dus de controle hierop was handwerk. Drank, stukken metaal, zelfs wapens en drugs, ze wisten precies bij welke bewaker ze moesten zijn om de ‘contrabande'(verboden waren’) mee naar binnen te smokkelen. Wat ik normaal in beslag nam tijdens bezoekuren, kwam de poort niet in. Maar er waren ook anderen, waarbij het wel gebeurde. Ik had er eens wat van gezegd, want ik wist dat een van de huismeesters verboden waar toeliet. Uit protest had ik op een keer het spul dat ik in beslag genomen had, naar achteren gebracht. De volgende dag moest ik gelijk op rapport komen en kreeg een berisping van de directie. Maar dat kon me niet schelen. Het mocht niet en het was gevaarlijk, want voor hetzelfde geld namen ze tijdens het fouilleren wapens of een koevoet mee naar binnen om uit te breken, zoals Nosch, die psychopaat met zijn softenon armpje.
Die moest je in de gaten houden. Hij nam op een keer een katrol mee uit de werkplaats. Hoe hij het flikte, mag Joost weten. Ik dacht dat hij niet vluchtgevaarlijk was, maar dat wist je nooit met een psychopaat als Nosch en wat moest hij met een katrol? Met een stuk touw zou hij zich daarmee tegen de muur omhoog kunnen hijsen en over de muur laten zakken. Zo zou hij eenvoudig kunnen uitbreken, dus dat ding hebben we hem direct afgenomen.
Thuis had hij een oude sleepboot. Daarvoor was hij in zijn cel altijd aan het knutselen met onderdelen, die hij zou kunnen gebruiken als hij ooit vrij zou komen. Dat werd oogluikend en gecontroleerd toegestaan. Maar hij ruimde nooit wat op. Zijn cel was een vieze vuilnishoop van draadjes, touwtjes, kurken, stukjes vloerbedekking en het stonk er naar zweet en smeerolie. Het was een broeinest van bacteriën, maar daar maalde hij niet om. Als we er iets van zeiden, werd hij kwaad en dat liep een keer helemaal uit de klauw………(wordt vervolgd)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *