In de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw waren er nog veel landlopers, bedelaars en zwervers in Veenhuizen gedetineerd. De „armoedzaaiers” waren in het algemeen licht gestraft van drie maanden tot een jaar, afhankelijk van het vergrijp of de misdaad die ze hadden begaan. Ze moesten werken om de kost te verdienen, maar in hun vrije uren konden ze zich ook ontspannen in bv. sport, spel en muziek. Zelfvoorzienend in bijna alles, dat was Veenhuizen ook hierin. Ontspanning werd ondersteund door de gevangenisleiding en begeleid geregeld. De gedetineerden maakten zelf o.a. dam- en schaakspellen, mooie schilderijen en muziekinstrumenten.
Onder hen waren ook goede muzikanten, die tijdens hun detentie een muziekkorps hadden opgericht. Tijd om te oefenen was er door de week niet veel maar wel in de weekends. Het was voor veel van de gedetineerden een van de meest aangename vormen van tijdverdrijf in de gevangenis.
Ze vonden elkaar in de muziek, ze hadden een gemeenschappelijk doel en hadden veel steun aan elkaar. De meesten vergaten dan ook even de ellende die ze achter de rug hadden.
Het muziekkorps trad regelmatig op tijdens feestdagen. Dan werd er met de instrumenten al spelend gemarcheerd op klompen, of „bospantoffels”, zoals ze genoemd werden. Op 30 augustus, s’avonds voor Koninginnedag hielden ze zoals gewoonlijk de generale repetitie. Marcheren, alles goed en wel, maar een van de mannen, Joris geheten, had een houten been. Een klein stukje marcheren ging wel, maar een half uur achter elkaar was voor hem niet te doen. Aangezien hij een belangrijke inbreng had in het korps, konden ze hem vooral tijdens een optreden niet missen. Joris moest en zou met zijn tuba mee marcheren op Koninginnedag.
De overige leden waren niet voor een gat te vangen en er werd een draagbaar gemaakt voor Joris. Twee palen werden er voor uitgezocht, die zijn gewicht zouden kunnen dragen. Daarop zou een stoel met touw vastgebonden worden. Joris moest daar op worden gehesen en enkele vrijwilligers zouden de baar dragen.… Niets aan de hand, zou je zeggen. De generale repetitie op vrijdagavond verliep vlekkeloos en ook de dragers met de draagbaar waren erg enthousiast over de mars, die compleet met Joris er bovenop gerepeteerd werd. Het was zaterdag Koninginnedag en het korps stond s’middags volledig opgetuigd paraat voor de afmars. Joris met zijn houten been zat met een flinke dosis spanning bovenop de baar met zijn tuba in de aanslag. Jacob, de tamboer sloeg de trom en hop daar ging het Bajes korps met de Radetzky mars in de richting van de Hospitaallaan. Op klompen en in een vlot tempo. De afmars begon goed en het geheel klonk zuiver, vrolijk en keurig in de maat. Het korps begon er zin in te krijgen. Ook de dragers van de baar hadden aanvankelijk niet de minste moeite met hun last.
Maar… toen ze 100 meter verder de bocht om moesten, ging het mis. Daar lagen een paar uitstekende boomwortels, die de dragers van de baar even niet gezien hadden. Een ervan struikelde en viel, waardoor de rest van de dragers het evenwicht verloor en als een stelletje dominostenen over elkaar heen vloog. Gevolg: de draagbaar met Joris viel daar weer bovenop en kwam op de kop in een droge sloot terecht. Joris lag languit met de stoel over zich heen en met pijnlijk vertrokken gezicht werd hij weer „op de been” gehesen. Gelukkig bleef hij nagenoeg ongedeerd, evenals zijn houten been. Met een paar flinke blauwe plekken en danig geschrokken, ging hij klossend op een klomp en zijn houten poot met het korps weer „huiswaarts” naar het Tweede Gesticht.
De draagbaar was geen succes, dus werd er naar een andere oplossing gezocht om Joris toch mee te laten spelen. Er werden voor hem ook wat rustige nummers gerepeteerd zonder marstempo. Als een mars uit stand werd gespeeld, kon het houten been van Joris het heel lang volhouden, zoals in 1937 toen het Londens muziekkorps een bezoek kwam brengen aan Nederland. Een van de plaatsen waar ze zouden optreden was Veenhuizen. Het korps was voor deze gelegenheid niet gekleed in pilo en op klompen. Vanwege het hoge bezoek was daarvoor een uitzondering gemaakt. Voor die gelegenheid kreeg het Veenhuizer korps van armoedzaaiers zelfs de beschikking over speciale kleding. Die bestond uit een groene broek, gesloten jas, een pet met gladde klep met een blinkend gepoetste harp erop. Ze droegen dus ook geen bospantoffels, maar schone gepoetste schoenen (uit archief van Aise Douwes). Zelfs Joris, de muzikant met houten been kreeg passend schoeisel. Het korps hoefde niet te marcheren, dus ook hij zou gewoon mee spelen. Op vrijdag werd er druk geoefend en s’middags werd de generale repetitie gehouden tot acht uur s’avonds.
Toen het Londens muziekkorps de volgende dag op zaterdag met een bus in Veenhuizen aankwam, keek iedereen zijn ogen uit. Wat een prachtig professioneel kostuum hadden die Engelsen aan. Dat was gemaakt van blauw laken, met drie rijen koperen knopen en een pantalon met brede bies.
Het werd een unieke manifestatie, waarbij beide korpsen hun mooiste nummers en solo’s ten beste gaven. Heel Veenhuizen was uitgelopen om dit festijn mee te maken. Iedereen was enthousiast over het optreden van beide korpsen en iedereen vond dat dit voor herhaling vatbaar was. Maar zo werkte dat niet in Veenhuizen. Zoiets kon alleen bij hoge uitzondering, want „Orde en Tucht” namen weer plaats voor „Pret en Vertier.”