Geplaatst op

Met po, hup de kooi in

Slaapkooien Gevangenisveenhuizen.nl

Op de eet-slaapzalen, die voor 80 personen waren ingericht, hingen hangmatten die ‘s avonds voor het slapen gaan naar beneden werden getrokken. Na een dag van hard werken en een sobere,  voedzame maaltijd was het al snel bedtijd. Om 20.30 uur was het tijd om de hangmat in te duiken. Dat was vooral voor de bewaking geen ideale situatie. De controle over de gevangenen was moeilijk en  er waren geregeld vechtpartijen en ontsnappingen. Er kwam een oplossing: de hangmatten werden ingebouwd in stalen kooien, die de gevangenen zelf maakten in de werkplaatsen. Thijmen, mijn vader, werkte (1938-1946) binnen de poorten van de gevangenis en moest o.a. de gevangenen binnen de poorten bewaken en zorgen dat ze s’avonds werden opgesloten in hun eigen slaapkooi.

gevangmuseum-19-slaapkooiDie kooien waren kleine stalen trommels met gaten erin, ook wel alkoven genoemd. Daarin hingen hangmatten. De slaapkooien stonden mannetje aan mannetje tegen elkaar aan in een grote slaapzaal. Daarin kon je amper ‘je kont keren’, zoals Pa zei, laat staan dat er enige vorm van privacy was voor de mannen. Het was een hele operatie onder leiding van de zaalopzieners wanneer iedereen s’avonds in zijn eigen kooi moest. Deur open, gevangene met po, hup de kooi in, deur op slot en in de hangmat.

Het duurde meestal nog wel even, voordat de zaal in diepe rust was. Je kon niet naar het toilet, maar je had je eigen po. Die moest s’morgens geleegd en schoongemaakt worden. Voor de grotere behoefte moest de gevangene naar de gemeenschappelijke plee, waarna hij weer werd ingesloten. Er was onder de mannen veel weerstand tegen de slaapkooien. In die benarde positie hadden ze geen enkele privacy. Het gebeurde dan ook regelmatig, dat een gevangene hiertegen in opstand kwam.

De kamerwachten waren ook gedetineerden, maar zij hoefden niet in een stalen kooi te slapen. Ze waren door de leiding in vertrouwen genomen en moesten erop toezien, dat iedereen op tijd in zijn kooi kwam, dat er orde was en dat iedereen daar bleef tot de volgende morgen. In geval van nood, drukte de kamerwacht op een knopje en werd de dienstdoende bewaker gealarmeerd. Toch was dit soms niet afdoende. Het gebeurde dat een van de gevangenen s’nachts alarm sloeg in zijn kooi. Hij kreeg geen gehoor, omdat de kamerwacht in slaap was gevallen en niet wakker te krijgen was ondanks het geschreeuw van zijn lotgenoten. De om hulp roepende gevangene stak toen zijn strozak in brand. De enorme rookvorming die het gevolg was, leidde tot grote paniek en was de oorzaak dat meerdere gevangenen op de zaal het bewustzijn verloren. Het duurde nogal even voor alle kooien ontsloten waren en iedereen frisse lucht kon inademen. Gelukkig is er verder geen brand uitgebroken en heeft niemand ernstig letsel opgelopen. Maar dat had ook anders af kunnen lopen.

Het was niet de eerste keer dat iemand zijn strozak in brand stak. Er werd regelmatig sabotage gepleegd door gevangenen van de Brandploeg. Daar werd je in geplaatst, als je al eerder een ernstig delict had gepleegd binnen de muren van Veenhuizen. Het krantenartikel van hiernaast uit de Drentse  en Asser Courant (1934?) geeft een geval van moedwillige brandstichting weer van een gedetineerde uit de Brandploeg. Het betrof hier een onberekenbare, gevaarlijke crimineel. De officier wilde paal en perk stellen aan dit soort brandstichtingen en eiste vijf jaar extra gevangenisstraf, omdat dit niet de eerste keer was, dat de man brand had gesticht in Veenhuizen.

Dat kamerwachten veel vrijheid genoten en dat daardoor soms misbruik van vertrouwen werd gemaakt, laat zich raden. Het gebeurde zelfs dat een kooi met medeweten van de kamerwacht onklaar werd gemaakt en de gevangene hierdoor kon ontsnappen, zonder dat iemand het gemerkt had. De kamerwachten werden daarna uiteraard strenger aangepakt.

Die kooien waren eigenlijk mensonterend. Ondanks veel beloften van Justitie, bleef dit systeem nog lang in stand. Regelmatig verscheen er een krantenartikel over deze middeleeuwse toestanden en werden vragen gesteld in de Tweede Kamer. Ook al waren alle instanties het er mee eens dat deze stalen trommels zouden moeten verdwijnen, de slaapkooien zouden nog tot na 1960 dienst blijven doen.  De hoofddirectie van Veenhuizen heeft deze misstanden vaak aangekaart bij Justitie in Den Haag. Daar was men het er helemaal mee eens, dat er iets moest gebeuren, maar het budget hiervoor werd door de bezuinigingen net zo snel weer uit de begroting gehaald.

Foto’s: Gevangenismuseum, Drents Archief, Drentse en Asser Courant

Geplaatst op Geef een reactie

De “Drie Koningen” van Veenhuizen

eet_slaapzaal_gevangenis_veenhuizen

In de 19e en 20 ste eeuw werden bedelaars, zwervers, alcoholisten, daklozen, in het algemeen mannen die niet in staat waren in hun eigen levensonderhoud te voorzien, opgepakt en in Veenhuizen „verpleegd”. Zij moesten daar weer leren op eigen benen te staan door te werken. Als ze hun tijd hadden uitgezeten, kregen ze hun zuur verdiende geld mee om een nieuw leven te starten, maar dat pakte vaak heel anders uit…. Hier volgt de story van drie verpleegden, die na hun vrijlating de bloemetjes eens flink buiten zetten…..

Er ontstonden in Veenhuizen vaak hechte vriendschappen tussen verpleegden onderling. Kees, Johan en Pieter waren onafscheidelijke vrienden, die steeds tegelijkertijd kwamen en ook tegelijk met verlof gingen. In de winter waren ze liever onder dak in Veenhuizen, maar s’zomers wilden ze wel eens weer proberen om ergens een baantje te krijgen in de stad. Dat lukte meestal maar half. Ze hielden steeds contact met elkaar en als er tegen het eind van de zomer weer geen duidelijk vooruitzicht was voor de winter, dan lieten ze zich gezamenlijk weer oppakken en terugbrengen naar Veenhuizen. Daar stond men het trio alweer op te wachten. Bij hun collegae, die hetzelfde lot ondergingen, kregen ze weer een warm onthaal. Het liep allemaal volgens verwachting. Je zag de drie maten ook in de inrichting steeds samen.

Het waren geen mannen die het geld over de balk gooiden. Dat waren ze nooit gewend geweest. Dat vonden ze maar verspilling, dus hadden ze een aardige cent gespaard, toen de tijd weer rijp was om in vrijheid gesteld te worden. Voor een keer besloten de drie om eens echt de bloemetjes buiten te zetten. Ze liepen altijd in het gareel en nooit waren ze eens uit de band gesprongen.

Het moest er toch maar eens van komen. Je leeft maar een keer en dan kon je er tenminste over mee praten. Zo gezegd zo gedaan. De Joodse koopman uit Assen, Benjamin Schwartsenberg, werd op hun wenken besteld en ze werden in het duurste pak gehesen, compleet met schoenen, overjas, etc. Ze zagen er perfect uit, alsof ze zo uit een film waren gestapt. Ze kregen de rest van hun verdiende geld mee en voor een dag voelden zij zich de „Drie Koningen van Veenhuizen” en waren de koning te rijk.

mercedes-benz_300_limousine_gevangenis_veenhuizenEen grote witte limousine met chauffeur kwam het gevangenisterrein oprijden…. Dit was natuurlijk een bijzonderheid in de „Klonie”. Een limousine voor een stelletje gevangenen? Dat kon niet waar zijn! Dat was wat anders dan de Boevenbus! Iedereen keek zijn ogen uit. Wat te denken van de jaloerse blikken van de Veenhuizer ambtenaren! Het gras van een verpleegde was zelfs groener…..!

De drie vrienden stapten in de limousine en met particulier chauffeur gingen ze op weg naar Amsterdam. Daar aangekomen gingen ze vanzelfsprekend in een duur restaurant dineren. Dat hoorde erbij en ze hadden geld genoeg. Het werd een groot feest met lekker eten en veel dure wijn, maar plotsklaps werd de vreugde wreed verstoord. Terwijl Johan en Kees nog nagenoten van hun heerlijke hoofdgerecht en nog een laatste slok namen van de voortreffelijke rode wijn, bleef Pieter kaarsrecht in zijn stoel zitten en verroerde zich niet. De andere twee hadden al meerdere malen wat tegen hem gezegd, maar hij gaf geen antwoord. Nou ja, het gebeurde vaker, dat hij wat wazig voor zich uit staarde zonder zich in het gesprek te mengen. Pieter had zijn hoofd wat voorover gebogen alsof hij in gedachten verzonken was en had zijn handen onder de tafel.

Het duurde even voor de andere twee in de gaten kregen wat er aan de hand was met hun vriend. Johan en Kees konden niet anders constateren, dan dat Pieter er tussen uit was gepiept. Hij was ter plekke overleden! Onvoorstelbaar! Wat nu? Aan het feestmaal en de hele feesttrip kwam een abrupt einde. Hevig geschrokken waarschuwden ze nog een arts, maar die kon ook alleen maar vaststellen, dat Pieter overleden was aan een acute hartstilstand. Kees en Johan hebben toen met het geld dat ze nog over hadden, gezorgd dat Pieter in Amsterdam een keurige begrafenis kreeg. Zij waren zelf, buiten de pastoor, de enige aanwezigen die een korte grafrede hielden. Bedroefd, berooid en zonder hun maat gingen ze met de trein weer terug naar Assen en met de trekschuit naar Veenhuizen, hun „woonplaats”. Daar meldden ze zich weer en werden zoals alle vorige keren, weer liefdevol ontvangen en opgenomen door hun maten op hun eigen vertrouwde afdeling in Bergveen.

Geplaatst op 5 reacties

Ruggenkruipers en Hielenlikkers

Mijn ouders maakten van 1938 tot 1962 deel uit van de Veenhuizer gemeenschap. We woonden op de Hoek Oude Gracht no.5, dat onderdeel was van het oude Tweede Gesticht, dat nu als Gevangenismuseum dienst doet. Met het gezicht naar de Oude Poort stond ons huis op de linker hoek van de Oude Gracht, tegenover het Slachthuisje. Ik herinner me nog een paar woningen in hetzelfde rijtje, waar o.a. de familie Kobus woonde. Daarnaast had je de Sparwinkel en dan de Oude Poort.

boevenbusAan de andere kant van de Oude Poort had je kapper Plomp en het Postkantoor. Voor de rest waren naast ons de werkplaatsen ingericht voor de gevangenen. Het huis kregen mijn ouders toegewezen na hun huwelijk in 1939. Mijn vader werd daar in 1938 ambtenaar. Hij was gevangenen bewaarder, ook wel zaalopziener genoemd en draaide zijn diensten in het gesticht Esserheem. Dat is de nieuwe naam voor het Tweede Gesticht ook wel Veenhuizen 2 genoemd. Het cellencomplex „De Rode Pannen” lag op ca. 80 meter schuin tegenover onze woning en de gevangenis Esserheem op ca. 300 meter schuin achter ons, zodat Pa dagelijks lopend naar zijn werk kon.

IMG_0317Hij was ambtenaar…..Een luizenbaantje, zou je denken. Maar zo zag hij het niet. Hij had dagelijks te maken met allerlei soorten criminelen en moest elk moment op zijn tellen passen. Hij was cipier, bewaker over streng gestraften. Veenhuizen was een open gevangenis, dus de gedetineerden zaten niet de hele dag opgesloten, maar deden ook werk op het land of in de werkplaatsen. s’Avonds kwamen ze terug van het werk. Dan begon het echte werk van de zaalopziener. Hij moest altijd op zijn hoede zijn voor een onverwachte aanval van een of andere onberekenbare misdadiger. Hij stond zijn mannetje en was streng maar rechtvaardig tegenover de gedetineerden. Hij had over het  algemeen weinig last van de gevangenen. Ze begrepen hem en ze gehoorzaamden, ook al waren ze het soms niet met hem eens. Hij kon overtuigend optreden als er een twist tussen gevangenen uit de hand liep. Hij zag dingen in de gevangenis die het daglicht niet konden verdragen zoals mishandeling van weerbarstige gevangenen. Daar mocht hij niet over praten. Hij deed dat pas veel later, toen hij Veenhuizen al lang verlaten had. Dat deel van zijn werk was soms best zwaar, maar Pa had moeilijkheden op een ander vlak tijdens zijn werk.

Hij kon in het algemeen goed opschieten met zijn collegae en noemde vaak “Dikke Jan Postma”, Seetz, Haver en Vogelzang als voorbeeld. Maar hij haatte de  mentaliteit van bepaalde  ambtenaren en stak dat niet onder stoelen of banken. Hij noemde het de “Ruggenkruipers”, “Ellenboogwerkers” en “Hielenlikkers”. Zo zag hij zijn collegae, die over de rug van anderen  promotie maakten. Dat waren over het algemeen mannen met een geringe vooropleiding, zonder ervaring en die naast hun schoenen liepen van verwaandheid. Hij doelde op de ambtenaren die omhoog vielen bij gebrek aan gewicht. Dat waren de nietsnutten, de likkers en slijmerds, die geen knip voor de neus waard waren. Pa kon er niet tegen, dat juist deze nietsnutten promotie maakten, terwijl degenen, die er qua kennis en ervaring het meest voor in aanmerking kwamen, geen kans maakten. Daarbij vertelde hij vaak over de jaloezie onder de ambtenaren. Je wist van iedere ambtenaar wat hij verdiende. Je collega in dezelfde rang verdiende net zoveel als jij. Maar…de een kon meer met zijn geld dan de ander en daarom was “Het gras van de buurman altijd groener… in “BajesDorp Veenhuizen…”.